* Faneritische textuur: Faneritische rotsen hebben grote kristallen die met het blote oog zichtbaar zijn. Deze rotsen ontstaan wanneer magma langzaam ondergronds afkoelt, waardoor de kristallen groot kunnen worden.
* Afanitische textuur: Afanitische rotsen hebben kleine kristallen die met het blote oog niet zichtbaar zijn. Deze rotsen ontstaan wanneer magma snel afkoelt, waardoor de kristallen niet groot kunnen worden.
* Porfierachtige textuur: Porfiergesteenten hebben een combinatie van grote en kleine kristallen. De grote kristallen worden fenocrysten genoemd, en de kleine kristallen worden grondmassa genoemd. Porfiergesteenten ontstaan wanneer magma in twee fasen afkoelt:ten eerste koelt het magma snel af, waardoor de fenocrysten ontstaan; Vervolgens koelt het magma langzaam af, waardoor de grondmassa zich kan vormen.
Naast deze drie hoofdcategorieën zijn er nog een aantal andere stollingsgesteentetexturen, zoals:
* Glazige textuur: Glazige rotsen hebben geen kristallen. Ze ontstaan wanneer magma zo snel afkoelt dat de atomen geen tijd hebben om kristallen te vormen.
* Vesiculaire textuur: Vesiculaire rotsen hebben kleine gaatjes of blaasjes. Deze gaten worden gevormd wanneer gasbellen in het magma worden opgesloten terwijl het afkoelt.
* Amygdaloïdale textuur: Amygdaloïdale rotsen hebben kleine, amandelvormige holtes die gevuld zijn met mineralen. Deze holtes worden gevormd wanneer gasbellen in het magma worden opgesloten en vervolgens worden gevuld met mineralen terwijl het magma afkoelt.
Stollingsgesteentetexturen kunnen informatie verschaffen over de omstandigheden waaronder het gesteente is gevormd. Faneritische gesteenten geven bijvoorbeeld aan dat het magma langzaam ondergronds afkoelde, terwijl afanitische gesteenten aangeven dat het magma snel afkoelde. Porfierachtige gesteenten geven aan dat het magma in twee fasen afkoelde, terwijl glasachtige gesteenten aangeven dat het magma zeer snel afkoelde.