1. Verstedelijking: De groei van steden en industrieën leidde tot een toenemende verstedelijking, waarbij veel mensen van het platteland naar stedelijke centra trokken. Dit resulteerde in de uitbreiding van steden, vaak ten koste van natuurlijke habitats.
2. Industriële vervuiling: De snelle groei van de industrie bracht aanzienlijke vervuiling van lucht, water en land met zich mee. Rook van fabrieken en kolencentrales vulde de lucht, rivieren raakten vervuild door industrieel afval en ontbossing vond plaats ter wille van brandstof en land voor de landbouw.
3. Ontbossing: Bossen werden op grote schaal gekapt om landbouwgrond uit te breiden, hout te winnen en ruimte te bieden voor industriële ontwikkeling. Ontbossing leidde tot bodemerosie, verlies aan biodiversiteit en verstoring van ecosystemen.
4. Landbouwuitbreiding: De vraag naar voedsel en grondstoffen voor de industrie stimuleerde de uitbreiding van de landbouw, wat leidde tot de omzetting van natuurlijke landschappen in landbouwgrond. Dit proces heeft de omvang van de natuurlijke habitats en de aangetaste ecosystemen verder verkleind.
5. Infrastructuurontwikkeling: De ontwikkeling van transportinfrastructuur, zoals kanalen, wegen en spoorwegen, had een aanzienlijke impact op het landschap. Deze infrastructuurprojecten doorkruisen vaak bossen, verstoren natuurlijke habitats en veranderen ecosystemen.
6. Aantasting van het milieu: Het cumulatieve effect van deze factoren resulteerde in een wijdverbreide aantasting van het milieu. Vervuilde lucht, vervuild water en aangetaste landschappen waren begin 19e eeuw veelvoorkomende kenmerken van veel geïndustrialiseerde gebieden.
Het was tijdens deze periode dat de natuurbeschermingsbeweging en de waardering voor natuurlijke schoonheid ontstonden, grotendeels als reactie op de negatieve impact van de industrialisatie op landschappen.