* Vergelijking: "Ze was zo mooi als een plaatje."
* Personificatie: "De wind fluisterde door de bomen."
* Hyperbool: "Ik was zo moe, ik kon een jaar slapen."
* Ironie: "De politieagent werd gearresteerd wegens te hard rijden."
* Alliteratie: 'De grote, boze wolf heeft het huis omvergeblazen.'
* Assonantie: "De kat zat op de mat."
* Consonantie: "De hond rende door het park."
* Onomatopee: "De klok tikte luid."