1. Vergelijking :"Mijn hoofd is als een vlieger
Door de wind geblazen en vastgelopen."
2. Personificatie :"De aarde is een laken
Gescheurd en getrokken"
3. Metafoor :"En de weg is zo versleten,
Het wordt tot stof vertrapt"
4. Alliteratie :"Vijftien, en ik weet het niet
Of ze nu vijftien zijn."
5. Assonantie :"Alle bladeren aan de bomen
Zijn nieuw en klaar om te schitteren."
Deze figuurlijke taalmiddelen versterken de beeldtaal van het gedicht, waardoor de ervaringen en reflecties van de spreker levendiger en impactvoller worden.