1. Opwinding: Wanneer de tanden van de vork tegen het glas slaan, wordt het glas in trilling gebracht. De vork brengt zijn energie over op het glas, waardoor het met een specifieke frequentie trilt.
2. Resonantie: Omdat glas een massief object is, heeft het een natuurlijke frequentie waarbij het de neiging heeft te trillen. Deze eigenfrequentie hangt af van de fysieke eigenschappen van het glas, zoals de elasticiteit, dichtheid en vorm. Wanneer de frequentie van de trillingen van de vork overeenkomt met de eigenfrequentie van het glas, ontstaat er resonantie.
3. Versterking van geluid: Bij resonantie worden de trillingen van het glas versterkt, waardoor de geluidsgolven luider en duurzamer worden. Het water in het glas speelt ook een rol bij het versterken van het geluid door te fungeren als medium voor de voortplanting van de geluidsgolven.
4. Uitstraling van geluid: De versterkte geluidsgolven stralen uit het glas en bereiken onze oren, waardoor we het duidelijke rinkelende geluid kunnen horen. De toonhoogte van het geluid komt overeen met de frequentie van de trilling, die wordt bepaald door de eigenfrequentie van het glas.
Samenvattend zorgt de combinatie van de trillingen van de vork, de eigenfrequentie van het glas en de versterking en uitstraling van geluidsgolven voor het karakteristieke geluid wanneer met een vork op glazen bekers gevuld met water wordt getikt.