Tanden: De tanden zijn harde, witte structuren die ingebed zijn in de kaakbotten. Ze worden gebruikt om voedsel te kauwen en spraak te articuleren. Volwassenen hebben 32 tanden, terwijl kinderen er 20 hebben.
Tong: De tong is een spierorgaan dat zich op de bodem van de mond bevindt. Het is bedekt met papillen, dit zijn kleine, vlezige uitsteeksels die smaakpapillen bevatten. De tong wordt gebruikt om voedsel te proeven, te spreken en te slikken.
Tandvlees: Het tandvlees is het zachte weefsel dat de tanden omringt. Ze zijn bekleed met slijmvliezen en rijkelijk voorzien van bloedvaten. Het tandvlees helpt de tanden te beschermen en op hun plaats te houden.
Smaak: Het gehemelte is het gehemelte. Het bestaat uit botten en spieren en is bedekt met slijmvliezen. Het gehemelte helpt de neusholte van de mondholte te scheiden.
Huig: De huig is een klein, vlezig uitsteeksel dat vanaf de achterkant van het gehemelte naar beneden hangt. Het helpt de achterkant van de keel af te sluiten tijdens het slikken.
Amandelen: De amandelen zijn twee kleine, ovaalvormige massa's lymfoïde weefsel die zich aan weerszijden van de achterkant van de keel bevinden. Ze helpen bacteriën en virussen op te vangen die via de mond of neus het lichaam binnendringen.
Speekselklieren: De speekselklieren zijn drie paar klieren die speeksel produceren. Speeksel helpt de mond vochtig te houden, voedsel af te breken en de tanden tegen tandbederf te beschermen.