1. Procesbeheer :Het besturingssysteem beheert en plant de uitvoering van verschillende processen (programma's) op de computer. Het wijst middelen, zoals CPU-tijd en geheugen, toe aan elk proces en zorgt ervoor dat deze efficiënt verlopen.
2. Geheugenbeheer :Het besturingssysteem houdt toezicht op de toewijzing en het beheer van geheugenbronnen. Het houdt bij welke delen van het geheugen in gebruik zijn en wijst indien nodig geheugen toe aan verschillende programma's, waardoor geheugenconflicten worden voorkomen.
3. Bestandsbeheer :Het besturingssysteem is verantwoordelijk voor het maken, verwijderen en wijzigen van bestanden op de opslagapparaten van de computer. Het biedt een gestructureerd bestandssysteem waarmee gebruikers en applicaties eenvoudig toegang kunnen krijgen tot hun bestanden en deze kunnen beheren.
4. Invoer/uitvoer (I/O)-beheer :het besturingssysteem regelt de communicatie tussen de hardware van de computer en randapparaten, zoals printers, toetsenborden, muizen en externe opslagapparaten. Het beheert de gegevensoverdracht tussen deze apparaten en het geheugen van de computer.
5. Beveiliging :Het besturingssysteem implementeert beveiligingsmechanismen om de bronnen, gegevens en privacy van de computer te beschermen. Het controleert de gebruikerstoegang, beheert wachtwoorden en verdedigt zich tegen potentiële veiligheidsrisico's.
6. Netwerken en communicatie :in een netwerkomgeving beheert het besturingssysteem de netwerkverbindingen en communicatieprotocollen. Hiermee kunnen computers informatie uitwisselen, bronnen delen en toegang krijgen tot netwerkdiensten via bekabelde of draadloze verbindingen.
7. Apparaatbeheer :het besturingssysteem herkent en beheert hardwareapparaten die op de computer zijn aangesloten, inclusief interne componenten en randapparatuur. Het laadt apparaatstuurprogramma's en configureert ze zodat ze correct functioneren met het besturingssysteem.
8. Gebruikersinterface :het besturingssysteem biedt een gebruikersinterface waarmee gebruikers kunnen communiceren met de computer en de bronnen ervan. Dit kan een grafische gebruikersinterface (GUI) zijn met visuele elementen of een opdrachtregelinterface (CLI) waar gebruikers opdrachten typen om taken uit te voeren.
9. Fout- en uitzonderingsafhandeling :het besturingssysteem reageert op hardwarefouten, softwarefouten en uitzonderingen die optreden tijdens de uitvoering van programma's. Het geeft foutmeldingen en neemt passende maatregelen om verstoringen te minimaliseren en het systeem te beschermen.
10. Systeemmonitoring en -optimalisatie :Het besturingssysteem controleert voortdurend de prestaties, het bronnengebruik en de gezondheid van het systeem. Het optimaliseert de toewijzing van middelen en past systeemparameters aan om een efficiënte werking te garanderen.
Dit zijn slechts enkele van de vele functies die door een besturingssysteem worden uitgevoerd. Het besturingssysteem fungeert als de centrale besturingshub, beheert de hardware- en softwarebronnen van een computer en biedt een platform voor gebruikers en applicaties om effectief met het systeem te communiceren.