1. Ik ben altijd nat, maar ik droog nooit.
*Antwoord:* Een handdoek.
2. Ik heb handen, maar ik kan niet klappen.
*Antwoord:* Een klok.
3. Ik kan praten, maar ik heb geen mond.
*Antwoord:* Een boek.
4. Ik heb een bed, maar ik slaap niet.
*Antwoord:* Een rivier.
5. Ik kan rennen, maar ik heb geen benen.
*Antwoord:* Een rivier.
6. Ik verander altijd, maar ik blijf altijd hetzelfde.
*Antwoord:* Tijd.
7. Je kunt mij in de lucht zien, maar ik ben geen vogel.
*Antwoord:* Een wolk.
8. Wat heeft een kop en een staart, is bruin en heeft geen poten?
*Antwoord:* Een cent.
9. Ik zit vol met sleutels, maar ik open geen sloten.
*Antwoord:* Een piano.
10. Wat heeft 3 ogen, maar kan niet zien?
*Antwoord:* Een stoplicht.