Hier is het fragment uit het stuk (Act V, Scène I) dat hun interactie weergeeft:
Apotheker:"Wie roept zo luid?"
Romeo:"Kom hier, man. Ik zie dat je arm bent.
Wacht, er zijn veertig dukaten. Laat mij het hebben
Een scheutje vergif, zo'n snel rijdende uitrusting
Zoals het zich door alle aderen zal verspreiden
Dat de levensmoede nemer dood mag vallen,
En dat de romp buiten adem kan raken
Zo gewelddadig als haastig kruitvuur
Haast je vanuit de baarmoeder van het fatale kanon."
Apotheker:"Zulke dodelijke medicijnen heb ik, maar de wet van Mantua
Is de dood voor iedereen die ze uitspreekt."
Romeo:"Ben jij zo kaal en vol ellende,
En bang om te sterven? Hongersnood is in uw wangen,
Nood en onderdrukking verhongeren in uw ogen.
Minachting en bedelarij hangen op uw rug;
De wereld is niet uw vriend, noch de wet van de wereld;
De wereld biedt geen wet om u rijk te maken.
Wees dan niet arm, maar breek het en neem dit."
Apotheker:"Mijn armoede, maar niet mijn wil, stemt ermee in.
Neem dit drankje, als je de kracht van je hart hebt
Om het op te drinken."
In deze uitwisseling maakt Romeo niet zoveel gebruik van overreding als wel een beroep doet op de verarmde staat van de apotheker en beweert dat de wereld hem geen andere manier biedt om aan zijn ellende te ontsnappen. De apotheker, gedwongen door zijn erbarmelijke omstandigheden, geeft toe en voorziet Romeo van het gif.
Het is vermeldenswaard dat Romeo's wanhoop om het gif te bemachtigen wordt gedreven door zijn overtuiging dat Julia dood is. Hij wil met haar de dood ingaan en ziet vergif als het enige middel om dat doel te bereiken.