In de westerse muzieknotatie wordt de tijdswaarde weergegeven door de vorm en positie van de noten op de notenbalk. Elke nootwaarde heeft een specifiek symbool dat de relatieve duur ervan aangeeft. De meest voorkomende nootwaarden zijn:
1. Hele noot:Een hele noot is de langste nootwaarde en duurt vier tellen.
2. Halve noot:Een halve noot duurt twee tellen.
3. Kwartnoot:Een kwartnoot duurt één tel.
4. Achtste noot:Een achtste noot duurt een halve tel.
5. Zestiende noot:Een zestiende noot duurt een kwart tel.
Tijdwaarden kunnen ook worden gecombineerd om langere of kortere duur te creëren. Een gestippelde noot is bijvoorbeeld een noot met een punt erachter, waardoor de duur ervan met de helft wordt verlengd. Een halve noot met stippen duurt dus drie tellen, een kwartnoot met stippen duurt 1,5 tellen, enzovoort.
Maatsoorten worden gebruikt om het metrum of het ritme van een muziekstuk aan te geven. Maatsoorten worden aan het begin van een muziekstuk geschreven en bestaan uit twee cijfers:het bovenste getal geeft het aantal tellen per maat aan, en het onderste getal geeft de nootwaarde aan die één tel vertegenwoordigt. Een maatsoort van 4/4 betekent bijvoorbeeld dat elke maat 4 tellen bevat, en elke tel wordt weergegeven door een kwartnoot.
Tijdwaarde is een essentieel element van muziek, omdat het de creatie van ritme, tempo en dynamiek mogelijk maakt. Het is belangrijk dat muzikanten de tijdswaarde begrijpen en beheersen om muziekstukken nauwkeurig uit te voeren en te interpreteren.