Op de Idus van maart in 44 voor Christus spande een groep Romeinse senatoren, onder leiding van Marcus Junius Brutus en Gaius Cassius Longinus, samen om Julius Caesar te vermoorden. Ze geloofden dat de groeiende macht en ambitie van Caesar de traditionele waarden en instellingen van de Romeinse Republiek bedreigden.
De moordenaars positioneerden zich in de Senaat, waar ze van plan waren hun complot tijdens een sessie uit te voeren. Toen Caesar de Senaat binnenkwam, werd hij benaderd door de samenzweerders, die hem omsingelden. Verschillende senatoren trokken hun dolken en begonnen Caesar neer te steken, die ongewapend en overrompeld was. Volgens de legende was Brutus een van de laatste moordenaars die Caesar sloeg, die de beroemde laatste woorden uitsprak:"Et tu, Brute?" ("Jij ook, Brutus?") Vol ongeloof en verraad.
Caesar viel aan de voet van het standbeeld van zijn voorganger Pompeius, die zijn rivaal was geweest. Het bloedvergieten in de Senaat markeerde het einde van Caesars leven en veranderde de loop van de Romeinse geschiedenis aanzienlijk.
De Idus van maart symboliseerde verraad en politieke intriges in de Romeinse cultuur, en de gebeurtenis wordt herinnerd als een keerpunt in de overgang van de Romeinse Republiek naar het Romeinse Rijk.