Ongevallen - Symbolen die de toonhoogte van een noot veranderen door deze een halve toon hoger of lager te zetten. De scherpe (#) verhoogt de toonhoogte van een noot met een halve stap, terwijl de platte (♭) de toonhoogte van een noot met een halve stap verlaagt.
Cadans - Een muzikale zin of passage die het einde van een sectie of muziekstuk markeert.
Akkoord - Een groep samen gespeelde noten die samen aangenaam klinken.
Contrapunt - De gelijktijdige combinatie van twee of meer onafhankelijke melodieën.
Dynamiek - De luidheid of zachtheid van een muziekstuk. Dynamiek wordt vaak aangegeven met Italiaanse woorden als piano (zacht), forte (luid) en crescendo (geleidelijk luider worden).
Harmonie - De aangename combinatie van verschillende toonhoogtes of akkoorden.
Melodie - Een opeenvolging van muzieknoten die een onderscheidend deuntje vormen.
Meter - Het regelmatige patroon van sterke en zwakke beats in een muziekstuk.
Modulatie - De verandering van de ene toonsoort naar de andere tijdens een muziekstuk.
Ornament - De toevoeging van versieringen of versieringen aan een melodie.
Zin - Een korte, duidelijke muzikale passage.
Ritme - Het regelmatige patroon van beats en accenten in een muziekstuk.
Tempo - De snelheid waarmee een muziekstuk wordt gespeeld. Tempo wordt vaak aangegeven met Italiaanse woorden als allegro (snel), andante (matig) en adagio (langzaam).
Textuur - Het algehele geluid van een muziekstuk, inclusief het aantal stemmen of instrumenten dat wordt gespeeld, de dynamische niveaus en de orkestratie.
Timbre - De unieke geluidskwaliteit van een bepaalde stem of instrument.
Transpositie - Het proces waarbij de toonsoort van een muziekstuk wordt veranderd, terwijl dezelfde relatie tussen de noten behouden blijft.
Trillen - Een snelle afwisseling tussen twee aangrenzende noten.
Vibrato - Een lichte, regelmatige variatie in de toonhoogte van een noot, geproduceerd door de natuurlijke trillingen van de menselijke stem of de snaren van een strijkinstrument.