De hoeveelheid energie en lucht die nodig is om de fluit te bespelen, varieert afhankelijk van de individuele speler en het muziekstuk dat wordt gespeeld. Sommige stukken vereisen mogelijk meer adembeheersing dan andere, en sommige spelers merken misschien dat ze meer lucht nodig hebben dan andere.
Over het algemeen vereist het bespelen van de fluit een gestage luchtstroom die door het mondstuk van het instrument wordt geleid. De speler moet zijn middenrif gebruiken om de luchtstroom te regelen en de gewenste toonhoogte en toon te creëren. Ze moeten ook hun vingers gebruiken om de gaten in de fluit te bedekken en bloot te leggen om verschillende tonen te produceren.
De hoeveelheid lucht die nodig is om op de fluit te spelen, kan ook worden beïnvloed door de grootte en vorm van de mond en keel van de speler. Sommige spelers merken misschien dat ze meer lucht nodig hebben als ze een kleinere mond of keel hebben, terwijl anderen merken dat ze minder lucht nodig hebben als ze een grotere mond of keel hebben.
Over het geheel genomen is fluitspelen een relatief gematigde activiteit die een gematigde hoeveelheid energie en lucht vereist. De exacte hoeveelheid energie en lucht die nodig is, varieert echter afhankelijk van de individuele speler en het muziekstuk dat wordt gespeeld.