Embouchure :De manier waarop de lippen van de speler zijn gevormd en tegen het blaasgat van de fluit zijn geplaatst.
Hoofdgewricht :Het bovenste deel van de fluit, waarin het blaasgat en de lipplaat zitten.
Lichaam :Het hoofdgedeelte van de fluit.
Voetgewricht :Het onderste deel van de fluit.
Sleutels :De hendels die worden ingedrukt om de gaten op de fluit te openen en te sluiten.
Sleutelwerk :De opstelling van de toetsen op de fluit.
Pads :De kleine stukjes vilt of kurk die de gaten in de fluit bedekken.
Hengels :De metalen staven die de toetsen met de pads verbinden.
Veren :De metalen veren die de pads op hun plaats houden.
Schroef :De metalen schroeven waarmee de sleutel vastzit, werken op zijn plaats.