1. Toon: De toon van een muziekinstrument verwijst naar het unieke en onderscheidende geluid dat het produceert. Het wordt bepaald door verschillende factoren, zoals het materiaal dat wordt gebruikt om het instrument te maken, de constructie ervan en de techniek die door de muzikant wordt gebruikt. De toon kan onder andere worden omschreven als helder, warm, zacht, rijk of nasaal.
2. Standplaats: Toonhoogte is de hoog- of laagheid van een geluid en wordt gemeten in hertz (Hz). Elk muziekinstrument heeft een specifiek bereik aan toonhoogtes dat het kan produceren. De toonhoogte die door een instrument wordt geproduceerd, wordt beïnvloed door factoren zoals snaarspanning, luchtdruk of de grootte van de resonator.
3. Klankkleur: Timbre, ook wel klankkleur genoemd, verwijst naar de unieke geluidskwaliteit die het ene muziekinstrument van het andere onderscheidt, zelfs als ze dezelfde noot op dezelfde toonhoogte spelen. Het wordt bepaald door de boventonen en harmonischen die in het geluid aanwezig zijn, en die variëren afhankelijk van de constructie, het materiaal en de speeltechniek van het instrument.
4. Dynamiek: Dynamiek omvat de variaties in volume en intensiteit van de muziek die door het instrument wordt geproduceerd. Ze kunnen variëren van heel zacht (pianissimo) tot heel luid (fortissimo), en muzikanten besturen ze via hun eigen technieken, zoals het variëren van de druk die wordt uitgeoefend op de snaren, toetsen of tongen van het instrument.
5. Aanval: De aanval van een muziekinstrument verwijst naar het aanvankelijke voorbijgaande geluid dat wordt geproduceerd wanneer een noot voor het eerst wordt gespeeld. Het kan worden omschreven als scherp, zacht of geleidelijk, en draagt bij aan het algemene karakter van het geluid van het instrument.
6. Volhouden: Sustain is de duur gedurende welke een noot blijft klinken nadat deze is gespeeld. Instrumenten kunnen verschillende duurzaamheidskenmerken hebben, die bijdragen aan de muzikale omhulling van het geluid. Instrumenten zoals blaasinstrumenten en strijkinstrumenten kunnen lange ondersteuningen produceren, terwijl instrumenten zoals piano's of tokkelinstrumenten kortere ondersteuningen hebben.
7. Verval: Verval verwijst naar de geleidelijke afname van het volume van een noot nadat deze is gespeeld en voordat deze volledig wegsterft. Het houdt verband met de duurzaamheidskarakteristieken en draagt bij aan de algehele vorm van het muzikale geluid.
8. Vrijgeven: Het loslaten is de slotfase van een noot, waarin het geluid wegsterft tot stilte. De release kan plotseling, abrupt of geleidelijk zijn, afhankelijk van het instrument en de speeltechniek.
9. Resonantie: Resonantie is het vermogen van een instrument om bepaalde frequenties te versterken, ook wel resonantiefrequenties genoemd. Dit fenomeen draagt bij aan de unieke toon en timbre van het instrument, omdat bepaalde frequenties sterker resoneren dan andere.
10. Expressie: Uiteindelijk kan de muziek geproduceerd door een muziekinstrument een breed scala aan emoties en muzikale expressies overbrengen, van vrolijk en opbeurend tot melancholisch en introspectief. Muzikanten gebruiken hun instrumenten als expressieve hulpmiddelen om hun artistieke visie over te brengen en op emotioneel niveau verbinding te maken met het publiek.
Deze aspecten, gecombineerd met de vaardigheid, techniek en creativiteit van de muzikant, vormen de basis voor het rijke tapijtwerk van muziek geproduceerd door muziekinstrumenten.