1. Doe het polsbandje om. De polsband moet goed aansluiten, maar niet te strak.
2. Bevestig het aardingssnoer aan de polsband en zorg ervoor dat het andere uiteinde van het snoer op de juiste aarde is aangesloten.
Typische aardingspunten zijn onder meer:
A. Een metalen afdekplaat voor de uitlaat waarvan de aardingspin intact is.
B. Chassis van een computertoren of andere geaarde apparatuur.
C. Een metalen tafelpoot of ander groot geaard oppervlak.
Opmerking :Als u met elektronica werkt, zorg er dan voor dat het aardingssnoer is aangesloten op hetzelfde stopcontact waarop de apparatuur is aangesloten, om te voorkomen dat er een aardlus ontstaat.
3. Raak een geaard metalen oppervlak aan voordat u gevoelige elektronische componenten aanraakt. Dit helpt bij het ontladen van eventuele statische elektriciteit die zich op de polsband heeft opgehoopt.
4. Draag de polsband wanneer u elektronische componenten hanteert of in een omgeving werkt waar statische elektriciteit aanwezig is.
5. Vervang de polsband wanneer de geleidende binnenlaag beschadigd of blootligt om mogelijke elektrische schokken te voorkomen.