* Snaarspanning. Hoe strakker de snaren, hoe hoger de toon. Dit komt doordat de snaren sneller trillen als ze strak staan.
* Snaarlengte. Hoe langer de snaren, hoe lager de toon. Dit komt doordat de snaren langzamer trillen als ze lang zijn.
* Snaarmassa. Hoe zwaarder de snaren, hoe lager de toon. Dit komt doordat de snaren langzamer trillen als ze zwaar zijn.
* Lichaamsgrootte. Hoe groter de body van het instrument, hoe lager de toonhoogte. Dit komt omdat de body van het instrument als resonator fungeert en het geluid van de snaren versterkt.
Over het algemeen zullen grotere instrumenten met langere snaren en dikkere snaren lagere geluiden produceren dan kleinere instrumenten met kortere snaren en dunnere snaren. Enkele voorbeelden van lage snaarinstrumenten zijn de basgitaar, de contrabas en de cello.