Snaarinstrumenten produceren geluid door de trilling van gestrekte snaren. Deze instrumenten worden bespeeld door de snaren te tokkelen, te strijken of te tokkelen, waardoor ze gaan trillen en geluid genereren. Voorbeelden van snaarinstrumenten zijn de viool, gitaar, cello, contrabas en harp.
Blaasinstrumenten:
Blaasinstrumenten produceren geluid door de trilling van de lucht in het instrument. Deze instrumenten worden bespeeld door lucht in een mondstuk te blazen, waardoor de luchtkolom in het instrument gaat trillen en geluid produceert. Voorbeelden van blaasinstrumenten zijn de fluit, klarinet, saxofoon, trompet en trombone.
Percussie-instrumenten:
Percussie-instrumenten produceren geluid door de impact van het ene object tegen het andere. Deze instrumenten worden bespeeld door op het oppervlak van het instrument te slaan, te schudden of te wrijven. Voorbeelden van percussie-instrumenten zijn de trommel, cimbalen, gong, xylofoon en marimba.
Koperinstrumenten:
Koperblazers zijn een soort blaasinstrument dat geluid produceert door de trilling van de lippen van de speler tegen een metalen mondstuk. De vorm en grootte van de buizen van het instrument beïnvloeden de toonhoogte en toon van het geproduceerde geluid. Voorbeelden van koperblazers zijn de trompet, trombone, tuba en hoorn.