1. De referentietoonhoogte spelen:
- De muzikant speelt de referentietoonhoogte op het steminstrument.
2. Het te stemmen instrument bespelen:
- De muzikant speelt de bijbehorende noot op het instrument dat gestemd moet worden.
3. Luisteren naar beats:
- De muzikant luistert naar beats, dit zijn de pulserende variaties in geluidsintensiteit die optreden wanneer twee toonhoogtes dicht bij elkaar liggen, maar enigszins ontstemd zijn.
4. De stemming aanpassen:
- Als er beats hoorbaar zijn, past de muzikant de spanning of toonhoogte van de snaar, knop of schuif van het instrument aan totdat de beats vertragen en uiteindelijk verdwijnen.
5. De afstemming verfijnen:
- Zodra de beats zijn verminderd, gaat de muzikant door met het maken van kleine aanpassingen totdat de twee toonhoogtes perfect bij elkaar passen, waardoor een vloeiend en afgestemd geluid ontstaat.
De aan- of afwezigheid van tellen geeft aan of het instrument ontstemd of afgestemd is op de referentietoonhoogte. Door de stemming van hun instrumenten te manipuleren, kunnen muzikanten ervoor zorgen dat alle noten op de gewenste frequenties spelen, wat resulteert in een harmonieus en muzikaal accuraat geluid.