In een wereld van schaduwen en wanhoop,
Een rijk waar duisternis de lucht vult,
Ik merkte dat ik verteerd werd door angst,
Een gevangene van mijn eigen geest, zo somber.
(Pre-refrein)
Ik verlangde naar een ontsnapping,
Een manier om deze vreselijke betovering te verbreken,
Maar overal om mij heen was er geen vorm,
Geen sprankje hoop, geen licht dat kan worden onderdrukt.
(Koor)
In een muur van slaap vond ik mezelf,
Gevangen in deze eindeloze nacht,
Mijn ziel lijdt pijn, zoekt hulp,
Maar de wereld daarbuiten is voor mijn zicht verborgen.
(Vers 2)
Ik schreeuwde om verlossing,
Maar mijn stem weergalmde tevergeefs,
De schaduwen dansten van vreugde,
En de angst verteerde mijn ader.
(Pre-refrein)
In de diepten van wanhoop zonk ik langzaam,
Vallend in een afgrondelijke afgrond,
Met elk voorbijgaand moment kromp mijn geest,
Terwijl de duisternis elke kus omhulde.
(Koor)
In een muur van slaap vond ik mezelf,
Gevangen in deze eindeloze nacht,
Mijn ziel lijdt pijn, zoekt hulp,
Maar de wereld daarbuiten is voor mijn zicht verborgen.
(Brug)
Maar toen verscheen er een sprankje hoop,
Een zachte aanwezigheid, een zacht refrein,
Door de duisternis, een leidend licht geliefd,
En de schaduwen begonnen langzaam af te nemen.
(Vers 3)
Ik strekte mijn hand uit, grijpend naar het licht,
En de muur van de slaap begon te breken,
Toen de wereld om mij heen in zicht kwam,
Ik werd verlost van mijn gekwelde pijn.
(Koor)
In een muur van slaap vond ik mezelf,
Gevangen in deze eindeloze nacht,
Maar nu ben ik vrij, de duisternis is verdwenen,
En de schoonheid van het leven vult mijn zicht.
(Outro)
Ik kwam tevoorschijn uit de diepten van wanhoop,
In een wereld herboren en helder,
En terwijl ik de frisse ochtendlucht omarmde,
Ik besefte dat ik het gevecht had gewonnen.