Morgen (morgen), oh (morgen)
Ik ga naar huis (naar huis), oh, jij
Ik ga naar huis (naar huis, oh, jij)
Het is te laat (te laat), maar ik zal gaan
Ik ga naar huis (thuis)
(Koor)
Ja (ja), thuis
Ik kan hier niet langer blijven
Ja (ja), thuis
Ik ga terug naar mijn eigen land
Ja (ja), thuis
Ik zal al mijn zorgen achter mij laten
Ja (ja), ik ga naar huis
Ik ga naar huis (morgen)
(Vers 2)
Morgen (morgen), oh (morgen)
Ik ga naar huis (naar huis), oh, jij
Ik ga naar huis (naar huis), oh, jij
Ik zal morgenochtend (in de ochtend) vertrekken, oh, jij
Ik zal zonder een woord vertrekken
Gewoon zo (zo)
(Koor)
Ja (ja), thuis
Ik kan hier niet langer blijven
Ja (ja), thuis
Ik ga terug naar mijn eigen land
Ja (ja), thuis
Ik zal al mijn zorgen achter mij laten
Ja (ja), ik ga naar huis
Ik ga naar huis (morgen)
(Uitsplitsing)
Wanneer ga je naar huis?
O, ik wil gewoon terug naar huis
O, ik wil gewoon naar huis
(Koor)
Ja (ja), thuis
Ik kan hier niet langer blijven
Ja (ja), thuis
Ik ga terug naar mijn eigen land
Ja (ja), thuis
Ik zal al mijn zorgen achter mij laten
Ja (ja), ik ga naar huis
Ik ga naar huis (morgen)