Ik ben een das, ik ben een das,
Ik woon in een set.
Ik eet wormen en ik eet bessen,
En ik ben altijd op zoek naar een gevecht.
(Koor)
Ik ben een das, ik ben een das,
Ik ben het stoerste dier in het bos.
Ik ben nergens bang voor,
Zelfs de grote boze wolf niet.
(Vers 2)
Ik heb scherpe klauwen en sterke tanden,
En ik ben niet bang om ze te gebruiken.
Als je met mij rotzooit,
Je zult er spijt van krijgen.
(Koor)
Ik ben een das, ik ben een das,
Ik ben het stoerste dier in het bos.
Ik ben nergens bang voor,
Zelfs de grote boze wolf niet.
(Brug)
Ik ben een das, ik ben een das,
En ik ben er trots op.
Ik ben een sterk en onafhankelijk wezen,
En ik laat niemand mij iets anders vertellen.
(Koor)
Ik ben een das, ik ben een das,
Ik ben het stoerste dier in het bos.
Ik ben nergens bang voor,
Zelfs de grote boze wolf niet.