In sprookjes leefde er eens een meisje, zo ontzettend lief
Het jonge Roodkapje hield van de lekkernijen die haar oma begroette
Op een zonnige dag ging ze op pad met een mand vol lekkers
Naar oma's huis, door het bos en het bos in, zo humeurig
(Koor)
Roodkapje, o, wat een meisje was zij
Onschuldig en vriendelijk, met een hart dat zich niet druk maakte
In haar rode mantel huppelde en zong ze door de angstaanjagende stilte van het bos
Roodkapje, op weg naar oma's weelderige tuin
(Vers 2)
Langs het pad verscheen een wolf, zo sluw en zo sluw
Hij hield het meisje tegen en vroeg haar waar, oh waar, ze moest spioneren
Roodkapje onthulde vol vertrouwen en vrolijkheid de bestemming van haar oma
De wolf, met kwaad in zijn hart, besloot ergernis te veroorzaken
(Brug)
Oh, Roodkapje, pas op, de wolf is dichtbij
Hij heeft zijn ogen op jou gericht, mijn liefste, zijn bedoelingen zijn niet duidelijk
Wees voorzichtig, lieve meid, laat zijn woorden niet beïnvloeden
Vergeet niet dat onderweg gevaar op de loer ligt
(Vers 3)
De wolf rende vooruit naar oma's huis, gekleed als een lieve oma
Hij lag in bed en wachtte tot Roodkapje dichterbij zou komen
Het meisje arriveerde en hapte geschokt naar adem, de stem van oma was zo diep geworden
De wolf onthulde zijn ware zelf en probeerde het kind te laten huilen
(Koor)
Maar Roodkapje liet zich niet voor de gek houden
Ze bedroog de wolf en sloot hem buiten, waarbij de veiligheid van haar oma haar regel was
Uit het raam ontsnapte ze met snelheid en rende zo snel als ze kon
Om terug naar huis te gaan en haar ouders te vertellen hoe de grote boze wolf haar goed heeft misleid
(Outro)
Roodkapje, o, wat is zij een dapper meisje geworden
Vanaf die dag bleef ze verstandig en voelde ze nooit enige schaamte
Uit dit verhaal leren we onze instincten en ogen te vertrouwen
Pas op voor wolven en dwaal nooit af, wees slim, wees moedig, oh zo wijs.