In rusteloze dromen liep ik alleen,
Smalle straatjes van geplaveide straatjes,
'Onder de halo van een straatlantaarn,
Ik draaide mijn kraag tegen de kou en het vocht.
(Vers 2)
Toen mijn ogen werden gestoken door de flits van een neonlicht,
Dat verdeelde de nacht
En raakte het geluid van stilte aan.
(Vers 3)
In de stilte van de ochtend opende ik mijn ogen,
Naar een wereld die helemaal straalde,
Met de zonsopgang van een nieuwe dag.
(Koor)
En de wereld was groot,
De wereld was groot,
De wereld was groot en ik was jong,
En ik liep naar buiten, de ochtendzon in,
Met een nieuw gevoel van doel en plezier.
(Vers 4)
Want het leven is een reis, niet slechts een bestemming,
En het pad dat ik koos was mijn eigen creatie.
Door diepe valleien en hoge bergen,
Ik zou verder gaan onder de blote hemel.
(Vers 5)
En ook al kan de weg kronkelen en keren,
Ik zal mijn gevoel van verwondering en verlangen nooit verliezen.
Want in dit grote avontuur van het leven,
De jeugd is de vlam die het vuur aanwakkert.
(Koor)
En de wereld was groot,
De wereld was groot,
De wereld was groot en ik was jong,
En ik liep naar buiten, de ochtendzon in,
Met een nieuw gevoel van doel en plezier.
(Brug)
Bij elke stap die ik zette, liet ik een spoor achter,
Een erfenis van momenten, een kleurrijk geheel.
Het gelach dat we deelden, de tranen die we huilden,
De vriendschappen die ontstonden, de liefde die we probeerden.
(Vers 6)
Door beproevingen en beproevingen zouden we leren en groeien,
Onze paden banend, onze geest laten gloeien.
Met elk voorbijgaand seizoen, een onnoemelijk hoofdstuk,
De wijsheid van de jeugd, een verhaal om gedurfd te zijn.
(Koor)
En de wereld was groot,
De wereld was groot,
De wereld was groot en ik was jong,
En ik liep naar buiten, de ochtendzon in,
Met een nieuw gevoel van doel en plezier.
(Outro)
In het tapijt van het leven is de jeugd de rode draad,
Een symfonie van dromen die nog moet worden gezegd.
Dus houd de momenten vast, omarm de rit,
Want op het gebied van de jeugd kan alles.