1. Forte (f) - Luidruchtig.
2. Piano (p) - Zacht.
3. Crescendo (cresc.) - Geleidelijk toenemend in volume.
4. Diminuendo (afm.) - Geleidelijk afnemend volume.
5. Staccato - Korte, losse noten.
6. Legato - Soepele, verbonden noten.
7. Trillen - Snelle afwisseling van twee aangrenzende noten.
8. Glissando - Van de ene noot naar de andere glijden.
9. Synchronisatie - Het accent verleggen naar een onverwachte beat.
10. Fermata - Houd een notitie vast of pauzeer deze.