Radiogolven hebben een breed frequentiebereik, van enkele kilohertz (kHz) tot enkele gigahertz (GHz). De frequentie van een radiogolf bepaalt de golflengte ervan, waarbij hogere frequenties kortere golflengten hebben en lagere frequenties langere golflengten.
De verschillende frequentiebereiken van radiogolven worden voor verschillende doeleinden gebruikt. AM-radiogolven bevinden zich bijvoorbeeld in het middenfrequentiebereik (MF), met frequenties tussen 535 kHz en 1705 kHz. FM-radiogolven bevinden zich in het zeer hoge frequentiebereik (VHF), met frequenties tussen 88 MHz en 108 MHz. Televisiegolven bevinden zich in het ultrahoge frequentiebereik (UHF), met frequenties tussen 470 MHz en 890 MHz.
De frequentie van een radiogolf wordt ook gebruikt om het kanaal ervan te bepalen. AM-radiostations krijgen bijvoorbeeld kanalen toegewezen op basis van hun frequenties, waarbij elk kanaal 10 kHz breed is. FM-radiostations krijgen kanalen toegewezen op basis van hun frequenties, waarbij elk kanaal 200 kHz breed is.