- Dialoog
- Actie:dit zijn fysieke interacties en bewegingen van personages op het podium.
- Karakterisering:de weergave van personages, waaronder hun fysieke verschijning, persoonlijkheid, motivaties en relaties.
- Setting:De tijd, plaats en omgeving van het stuk, inclusief zowel de fysieke als de sociale context.
- Plot:de volgorde van gebeurtenissen in het stuk. Dit kan de stijgende actie, climax en dalende actie omvatten.
- Thema:de onderliggende boodschap of het onderliggende idee dat in het stuk wordt onderzocht.
- Symboliek:het gebruik van symbolen of objecten om abstracte ideeën of emoties weer te geven.
- Metafoor:het gebruik van figuurlijk taalgebruik om twee ongelijke dingen met elkaar te vergelijken.
- Ironie:het gebruik van woorden of situaties om een betekenis uit te drukken die tegengesteld is aan wat wordt verwacht.
- Voorafschaduwing:het gebruik van hints of aanwijzingen om gebeurtenissen te suggereren die later in het stuk zullen plaatsvinden.
- Toespeling:de verwijzing naar andere literaire, kunst- of geschiedeniswerken om diepte en betekenis aan het stuk toe te voegen.