1. De opkomst van de koopmansklasse. In de 15e en 16e eeuw was er in Noord-Europa een groeiende klasse van kooplieden die het geld had om kunstwerken te laten maken. Deze kooplieden wilden vaak portretten van zichzelf en hun families, maar ook schilderijen van hun huizen en bedrijven.
2. De ontwikkeling van nieuwe technieken. Door de ontwikkeling van olieverf en het gebruik van doeken konden kunstenaars realistischere en gedetailleerdere schilderijen maken. Dit maakte het mogelijk om de individuele gelijkenissen van mensen en de schoonheid van de natuurlijke wereld vast te leggen.
3. De invloed van de Italiaanse Renaissance. De Italiaanse Renaissance had een grote invloed op de Noord-Europese kunst. Italiaanse kunstenaars stonden bekend om hun naturalistische schilderstijl, en veel noordelijke kunstenaars namen deze stijl over.
4. De opkomst van het protestantisme. De opkomst van het protestantisme in Noord-Europa leidde tot een achteruitgang van de religieuze kunst. Dit gaf kunstenaars meer vrijheid om andere onderwerpen te verkennen, zoals portretten en landschappen.
Portretten en landschappen werden in de 15e en 16e eeuw steeds populairder in de Noord-Europese kunst. Dit was te wijten aan een aantal factoren, waaronder de opkomst van de koopmansklasse, de ontwikkeling van nieuwe technieken, de invloed van de Italiaanse Renaissance en de opkomst van het protestantisme.