Glaciale processen:
Tijdens de laatste ijstijd, die ongeveer 10.000 tot 12.000 jaar geleden plaatsvond, was het Canadese Schild bedekt met een dikke ijskap. Terwijl gletsjers zich door het landschap bewogen, erodeerden en schuurden ze het oppervlak, waarbij ze het gesteente vermaalden en een mengsel van rotspuin creëerden dat bekend staat als till.
Verwering van gesteente:
Het Canadese schild bestaat voornamelijk uit precambrium stollingsgesteenten en metamorfe gesteenten, zoals graniet en gneis. Na verloop van tijd verweren en breken deze rotsen af onder invloed van verschillende omgevingsfactoren, waaronder temperatuurveranderingen, vocht en chemische reacties. Door dit verweringsproces ontstaan fijnkorrelige kleimineralen.
Vorming van kleigordels:
Toen de gletsjers zich aan het einde van de ijstijd terugtrokken, legden ze hun lading over het Canadese schild af. In gebieden waar de kassa relatief fijnkorrelig was en een aanzienlijke hoeveelheid kleimineralen bevatte, vormde deze duidelijke kleibanden. Deze kleigordels komen doorgaans voor in laaggelegen gebieden of langs rivierdalen.
Soorten kleibanden:
Er zijn twee hoofdtypen kleigordels in het Canadese schild:
1. Glaciolacustriene kleibanden: Deze kleigordels werden gevormd toen gletsjersmeltwater zich ophoopte in grote proglaciale meren. Terwijl het water wegstroomde, zette het fijnkorrelige sedimenten af, waaronder klei, die zich op de bodem van het meer vestigden.
2. Glaciofluviale kleigordels: Deze kleigordels werden gevormd door smeltwaterstromen en rivieren die uit de smeltende gletsjers stroomden. Het bewegende water voerde en zette kleirijke sedimenten langs zijn loop af, waardoor kleigordels langs riviervalleien ontstonden.
De kleigordels van het Canadese Schild variëren in grootte en dikte en kunnen enkele kilometers lang en honderden meters breed zijn. Ze zijn een belangrijke natuurlijke hulpbron en ondersteunen de landbouw, bosbouw en diverse industriële activiteiten in de regio.