* "Hij zag eruit als een vis op het droge."
* "Ze was zo blij als een schelpdier."
* "Hij was zo gek als een horzel."
Metaforen
* "De test was een makkie."
* "De pestkop was een beest."
* "Het feest was geweldig."
Personificatie
* "De wind fluisterde door de bomen."
* "De zon glimlachte op ons neer."
* "De bloemen dansten in de wind."
Hyperbool
* "Ik was zo moe, ik kon een jaar slapen."
* "Hij was zo grappig, ik lachte totdat ik huilde."
* "Ze was zo boos dat ze een gat in de muur had kunnen slaan."
Alliteratie
* "De grote, slechte pestkop."
* "De snelle, slimme kat."
* "De lange, dunne boom."
Onomatopee
* "De hond blafte."
* "De kat miauwde."
* "De vogel piepte."
Idioom
* "Hij werd op heterdaad betrapt."
* "Ze was in de wolken."
* "Hij zat in de put."