In Act 2, scène 1 van Shakespeare's "Julius Caesar", vraagt Cassius, die zich paranoïde voelt, Brutus of hij weet wat de mensen van de plot vinden. Brutus verzekert Cassius dat hij het niet weet, maar dan onthult hij dat hij een menigte burgers zag praten over de samenzwering.
Deze openbaring betreft Cassius diep, omdat hij nu gelooft dat hun geheim uit is en hun plannen in gevaar zijn.