In een weiland met een rivier op de achtergrond graast een enorme, prachtige, wilde, sterke stier. De stier wordt tot in detail beschreven, waarbij de nadruk ligt op zijn immense omvang en kracht. De kop van de stier wordt vergeleken met een ronde heuvel, zijn heupen vergeleken met een ronde croupe, zijn buik als een volle zak wind, zijn poten als stevige ebbenhouten zuilen. De bewegingen van de stier worden beschreven als langzaam maar krachtig, en het lijkt bijna een natuurkracht. De stier is de dominante aanwezigheid in de weide en vertegenwoordigt kracht en mannelijkheid.