Hier is het gedicht in zijn geheel:
Die twee jongens
Er was een jongen die het altijd vertelde
De pure, onverbloemde waarheid.
Hij liet zijn oudsten huiveren en schelden
En treurden dat ze een uitbrander hadden bedacht;
Zijn ouders kenden zijn openhartige toespraak
En zei altijd:"Wat is hij eerlijk."
Maar zijn metgezel was een perzik
Die het leven zoeter maakte met een kus.
De eerlijke jongen werd door iedereen gemeden,
En mensen noemden hem 'dat jonge snotaap'.
De andere kerel was de oproep
Van elke dame in de flat;
De eerste was altijd in ongenade
En leefde een zeer onaangenaam leven.
De ander had een lachend gezicht
En hij was behoorlijk populair bij zijn vrouw.
De moraal is:als je de waarheid zou grijpen
En laat je niet verachten door je medemensen,
Wees niet te eerlijk als je wilt
Of je zou wensen dat je er weer was geweest.
Zoals je kunt zien, presenteert het gedicht twee contrasterende karakters zonder expliciet voor de een boven de ander te pleiten. Het laat het aan de lezer over om na te denken en misschien na te denken over de aard van eerlijkheid, de gevolgen van overdreven openhartigheid, en de maatschappelijke beloningen van aardig gevonden worden.