En stormachtige wolken omhullen vaak de dag,
Daar ligt een eenzaam eiland, bekend
Zoals Flannan Isle of Isle of Grey.
Op die rots woonden zeven dappere zielen,
En keek naar de vlam van de vuurtoren in de hoogte,
Een leidende ster voor degenen die durfden
Om langs de ruige lucht te varen.
Maar toen er eenmaal een wonderbaarlijk verhaal gebeurde,
Een verhaal dat de geest vervult met ontzag,
Want op dat eiland dat zo vreemd wild is,
Het waren drie dappere mannen die niemand kon vinden.
De vuurtoren brandde, zijn glans ongedimd,
Er klonk geen geschreeuw door het schuim,
Maar toen hun vrienden op het vasteland scanden,
Hun harten werden koud. Die mannen waren weg.
Ze zochten, ze riepen over de golven,
Geen antwoordstem, de stilte verbrak,
Ze beklommen tevergeefs de trappen van de vuurtoren,
En vond geen enkel vaag merkteken of spaak.
De bedden lagen netjes, het eten onaangeroerd,
Het blok lag onaangeroerd naast hen,
En toch die mannen met bleeke gezichten,
Over dat onrustige tij heen gevaren.
Waren schimmen uit het oude land
Op zoek naar zielen langs de zee?
Ze zochten naar land of zochten naar de hemel,
Geen spoor, ze waren er gewoon niet meer.
En dus van leeftijd tot heden verhaal,
Het mysterie weeft zijn spookspreuk,
Flannan Isle houdt de stille wacht,
Zijn geheimen diep in de deining.