De zaak betrof een vrouw genaamd May Donoghue, die beweerde dat ze ziek was nadat ze gemberbier had gedronken uit een fles vervaardigd door David Stevenson. In het gemberbier zat een ontbonden slak, waardoor Donoghue ziek werd.
Donoghue spande een rechtszaak aan tegen Stevenson, waarbij hij beweerde dat hij had gefaald in zijn plicht om redelijke zorg te betrachten om de veiligheid van zijn product te waarborgen. De zaak ging via verschillende rechtbanken in Schotland en bereikte uiteindelijk het House of Lords, de hoogste rechtbank van het land.
In een baanbrekend vonnis oordeelde Lord Atkin, die de mening van de meerderheid uitsprak, dat Stevenson een zorgplicht aan Donoghue verschuldigd was en aansprakelijk kon worden gehouden voor haar letsel. Lord Atkin introduceerde het ‘naburenbeginsel’, waarin staat dat een persoon redelijke zorg moet betrachten om handelingen of nalatigheden te vermijden waarvan redelijkerwijs kan worden verwacht dat ze schade aan hun buren veroorzaken.
Het concept van een ‘buurman’ werd breed gedefinieerd en omvatte iedereen die potentieel door de daden van een persoon zou kunnen worden beïnvloed.
Dit legde de basis voor de moderne wet op nalatigheid, waarbij wordt erkend dat individuen de plicht hebben om redelijk te handelen om voorzienbare schade aan anderen te voorkomen.
De zaak Donoghue tegen Stevenson bracht een revolutie teweeg in het onrechtmatige daadrecht en breidde de reikwijdte van de aansprakelijkheid wegens nalatigheid aanzienlijk uit. Het schiep het precedent voor individuen om compensatie te eisen voor schade die voortvloeide uit het onvermogen van een andere partij om redelijke zorg te betrachten.
Het ‘naburenbeginsel’ is sindsdien een hoeksteen geworden van het nalatigheidsrecht in common law-jurisdicties over de hele wereld en blijft juridische beslissingen bepalen met betrekking tot zorgplicht en aansprakelijkheid voor schade veroorzaakt door de ene partij jegens de andere.