Taal: Shakespeare gebruikte verschillende taalniveaus om onderscheid te maken tussen de geschoolde adel en de lagere klasse. De adel sprak op een meer formele, verheven manier, terwijl de lagere klasse meer informele, informele taal gebruikte. Dit verschil in taal weerspiegelde de verschillende sociale status van de twee groepen.
Thema's: Shakespeare onderzocht in zijn toneelstukken vaak de thema's klassenconflicten en sociale hiërarchie. Hij liet zien hoe de lagere klasse vaak werd onderdrukt en uitgebuit door de adel. Dit thema komt vooral naar voren in toneelstukken als 'King Lear' en 'Hamlet'.
Karakterisering: Shakespeare creëerde verschillende karaktertypes om de geschoolde adel en de lagere klasse te vertegenwoordigen. De adel werd vaak afgeschilderd als intelligent, verfijnd en welgemanierd. De lagere klasse daarentegen werd vaak afgeschilderd als onwetend, grof en bijgelovig. Dit verschil in karakterisering versterkte de sociale kloof tussen de twee groepen.
Concluderend gebruikte Shakespeare een combinatie van taal, thema's en karakterisering om in zijn toneelstukken een onderscheid te maken tussen de geschoolde adel en de lagere klasse. Dit onderscheid weerspiegelde de sociale hiërarchie van het Elizabethaanse Engeland, en het hielp vorm te geven aan de manier waarop het publiek de verschillende sociale klassen waarnam.