- le (de)
-la (de)
- ik' (de)
- les (de)
- lui (hij, hem)
- leur (hun)
- leurs (hun)
- laquelle (welke)
- lequel (welke)
- lesquelles (welke)
- lesquels (welke)
- là (daar)
- lendenen (ver)
- lang (lang)
- groot (breed)
- lumière (licht)
- livre (boek)
- lire (om te lezen)
- taal (taal)
- lundi (maandag)
- hendel (om omhoog te gaan)
- laisser (verlaten)
- louer (te huur)
- lyceum (middelbare school)