Als voorzetsel:
- Binnenin:"In u hebben dood en duisternis gewoond." (Hendrik VI, deel 3)
- Binnen:"In uw eigen huis zullen uw dienaren uw meesters worden." (Coriolanus)
Als bijvoeglijk naamwoord:
- Inbegrepen:"Naar onze inschatting alle mensen in de vloot." (Hendrik V)
Als werkwoord:
- Om te plaatsen of te plaatsen:"Bij alles moet het doel zwaarder wegen dan de dwaasheid." (Gehucht)
- Om aan te trekken of te dragen:"Maar in uw licht zie ik uw ware vreugde." (sonnet 18)
Als zelfstandig naamwoord:
- Herberg of logement:"Laat mij in de hele wereld zo weinig bekend zijn als deze onherbergzame herberg." (Zoals jij het leuk vindt)
De specifieke betekenis van "in" hangt af van de context waarin het wordt gebruikt.