1. Sociale stratificatie:De Elizabethaanse samenleving was sterk gestratificeerd, met een duidelijk onderscheid tussen de rijke hogere klassen en de armere lagere klassen. De armen werden vaak 'het vulgaire', 'het gemene soort' of 'het gewone volk' genoemd.
2. Economische omstandigheden:De economie was voornamelijk agrarisch en veel van de armen werkten als landarbeiders, bedienden of dagloners. De lonen waren laag, en economische neergang of slechte oogsten konden leiden tot wijdverbreide werkloosheid en armoede.
3. Huisvesting:De armen leefden doorgaans in overbevolkte en onhygiënische woningen, vaak in sloppenwijken, steegjes of kelders. Deze woningen ontbeerden basisvoorzieningen, waren vatbaar voor ziekte-uitbraken en boden weinig privacy.
4. Voedsel en dieet:De armen hadden beperkte toegang tot voedzaam voedsel. Hun dieet bestond vaak uit goedkope basisproducten zoals brood, pap en groenten. Vlees was schaars en vaak voorbehouden aan de rijken. Ondervoeding en honger kwamen vaak voor.
5. Toegang tot gezondheidszorg:Gezondheidszorg was schaars en rudimentair, en de armen hadden beperkte toegang tot medische zorg. Voor medische basisbehoeften vertrouwden ze op traditionele geneeswijzen, volksgeneeskunde of liefdadigheidsinstellingen van religieuze instellingen.
6. Bedelarij en landloperij:Veel verarmde individuen namen hun toevlucht tot bedelen of landloperij om te overleven. Deze activiteiten werden echter vaak gecriminaliseerd en er konden zware straffen worden opgelegd, waaronder zweepslagen, gevangenisstraffen of brandmerken.
7. Armenwetten en verlichting:Hoewel er in deze periode armenwetten bestonden, waren deze niet altijd effectief in het verlichten van de armoede. Deze wetten waren vaak gericht op het reguleren van bedelaars en het bestraffen van landlopers in plaats van het bieden van echte hulp aan de behoeftigen.
8. Discriminatie en sociaal stigma:De armen werden onderworpen aan discriminatie en sociaal stigma van de rijkere klassen. Ze werden gezien als lui, immoreel en verdienden geen sympathie of hulp.
9. Hoge sterftecijfers:Armoede was nauw verbonden met hoge sterftecijfers als gevolg van ondervoeding, slechte sanitaire voorzieningen en een gebrek aan gezondheidszorg. De levensverwachting van de armen was aanzienlijk lager dan die van de rijken.
10. Beperkte mogelijkheden voor sociale mobiliteit:De sociale mobiliteit was beperkt voor degenen die in armoede geboren waren. Onderwijs en kansen op vooruitgang waren in de eerste plaats voorbehouden aan de hogere klassen, waardoor de cyclus van armoede in stand werd gehouden.
Over het geheel genomen was arm zijn in de tijd van Shakespeare een uitdagend en precair bestaan, gekenmerkt door economische tegenspoed, sociaal stigma en beperkte mogelijkheden voor verbetering.