De term "discotheek" werd voor het eerst gebruikt in Frankrijk in 1881 om een plaats te beschrijven waar mensen naartoe konden gaan om naar muziek op grammofoonplaten te luisteren en erop te dansen. Het woord werd later in de jaren veertig en vijftig in de Verenigde Staten overgenomen om nachtclubs te beschrijven die opgenomen muziek speelden.
Begin jaren zeventig ontstond er een nieuw muziekgenre genaamd 'disco' uit de underground homo- en Afro-Amerikaanse clubs van New York City. Discomuziek werd gekenmerkt door het snelle tempo, repetitieve beats en synthesizer-zware arrangementen. De muziek werd snel populair en verspreidde zich naar reguliere nachtclubs en radiostations in de Verenigde Staten en Europa.
Samen met de opkomst van discomuziek kwam de opkomst van discodansen. Discodansen werd gekenmerkt door zijn vloeiende, improviserende bewegingen en de nadruk op partnerwerk. Discodansers droegen vaak uitgebreide kostuums en outfits met pailletten.
Het discotijdperk bereikte zijn hoogtepunt halverwege de jaren zeventig, maar begon eind jaren zeventig en begin jaren tachtig af te nemen. Discomuziek werd bekritiseerd omdat het repetitief en oppervlakkig was, en discodansen werd gezien als te flamboyant en seksueel. Het verzet tegen disco leidde tot de opkomst van nieuwe muziekgenres, zoals punkrock en new wave.
Ondanks de afnemende populariteit is disco een invloedrijk muziek- en dansgenre gebleven. Discomuziek is gesampled en hergebruikt door artiesten in verschillende genres, en discodansen wordt nog steeds beoefend en genoten door mensen over de hele wereld.