Vroege bluesmuzikanten waren voornamelijk rondreizende artiesten die van stad naar stad reisden en optraden in lokale juke-joints, plantages en andere locaties. Ze vertrouwden vaak op improvisatie en lieten zich inspireren door hun persoonlijke ervaringen, ontberingen en alledaagse observaties. De blues diende als een middel om emoties te uiten, verhalen te delen en verbinding te maken met het publiek door middel van oprechte teksten en soulvolle melodieën.
Naarmate bluesmuziek aan populariteit won, begon het zich buiten de landelijke wortels te verspreiden en vond het zijn weg naar stedelijke gebieden. Aan het begin van de 20e eeuw werden steden als Memphis, St. Louis, Chicago en New Orleans belangrijke knooppunten voor bluesmuziek. Deze stedelijke centra trokken bluesmuzikanten uit verschillende regio's aan, wat leidde tot de opkomst van verschillende bluesstijlen zoals Deltablues, Piedmont-blues en Chicago-blues.
Ook de instrumentatie evolueerde in de loop van de tijd. Terwijl de gitaar een belangrijk onderdeel bleef, werden andere instrumenten zoals de piano, drums en saxofoon opgenomen in bluesbands, waardoor een rijker en dynamischer geluid ontstond. Bluesmuzikanten begonnen te experimenteren met verschillende muzikale vormen, waarbij ze elementen van jazz, ragtime en countrymuziek verwerkten.
De blues had een diepgaande invloed op de Amerikaanse muziek en cultuur en gaf vorm aan de ontwikkeling van genres als jazz, rock-'n-roll en ritme en blues. Door de geschiedenis heen heeft bluesmuziek gediend als een krachtig voertuig voor sociaal commentaar, waarbij kwesties als armoede, racisme, liefde en verlies worden aangepakt.
Tegenwoordig wordt bluesmuziek erkend als een belangrijke en invloedrijke kunstvorm, die de rijke tradities van het Afrikaans-Amerikaanse muzikale erfgoed in stand houdt en tegelijkertijd blijft evolueren en het publiek over de hele wereld boeit.