- Surdo: Een grote, lage trommel die met een hamer wordt bespeeld. Het vormt de basis van het sambaritme.
- Tamborim: Een kleine, hoge trommel die met een stok wordt bespeeld. Het voegt een scherp, snijdend geluid toe aan het sambaritme.
- Pandeiro: Een grote tamboerijn die met de handen wordt bespeeld. Het voegt een helder, rinkelend geluid toe aan het sambaritme.
- Repinique: Een middelgrote trommel die met een stok wordt bespeeld. Het voegt een gesyncopeerd ritme toe aan de samba.
- Agogo: Een paar kleine metalen belletjes die worden bespeeld door ze tegen elkaar te slaan. Ze voegen een hoog, metaalachtig geluid toe aan het sambaritme.
- Cuíca: Een wrijvingstrommel die bespeeld wordt door met een stok langs een stuk uitgerekt leer te wrijven. Het produceert een kenmerkend, jammerend geluid.
- Chocalho: Een shaker die is gemaakt van een holle buis gevuld met kralen of zaden. Het voegt een ritselend, trillend geluid toe aan het sambaritme.
Naast deze instrumenten kunnen sambabands ook andere instrumenten bevatten, zoals fluiten, klarinetten, trompetten, trombones en gitaren.