1. Modelvorming :De instructeur demonstreert de taak terwijl hij stap voor stap zijn gedachten, plannen en probleemoplossende strategieën verwoordt. Dit biedt een model voor studenten om te observeren en te imiteren.
2. Verbale zelfinstructie :Leerlingen beginnen aan de taak te werken terwijl ze hun eigen gedachten en acties hardop verwoorden. Dit helpt hen innerlijke spraak te ontwikkelen en zich bewust te worden van hun cognitieve processen.
3. Stille zelfinstructie :Naarmate leerlingen vaardiger worden, schakelen ze geleidelijk over van openlijke verbalisatie naar stille zelfpraat. Ze blijven innerlijke spraak gebruiken om hun denken en strategieën te sturen.
4. Vervagende zelfinstructie :Naarmate leerlingen de taak beter beheersen, verminderen ze de frequentie van hun zelfinstructies. Ze vertrouwen meer op automatische en efficiënte zelfregulering zonder de noodzaak van voortdurende expliciete instructies.
5. Generalisatie :De vaardigheden en strategieën die voor één taak worden geleerd, worden toegepast op andere omgevingen en probleemoplossende situaties. Studenten leren hun zelfinstructievaardigheden te generaliseren naar diverse contexten.
Door deze stappen te volgen ontwikkelen leerlingen het metacognitieve bewustzijn en de zelfregulerende vaardigheden die nodig zijn voor zelfstandig leren en effectief probleemoplossing.