1. Stimulusontvangst :Het publiekslid moet eerst de fysieke stimuli ontvangen die bij de boodschap horen via een of meer zintuigen (bijvoorbeeld gehoor, zicht of aanraking). Dit kunnen gesproken woorden, geschreven tekst, visuele beelden of andere zintuiglijke signalen zijn.
2.Zintuiglijke registratie :De ontvangen stimuli worden geregistreerd door de sensorische receptoren (bijvoorbeeld ogen, oren of huid) en omgezet in elektrische signalen die het zenuwstelsel kan verwerken.
3.Let op :Het publiekslid moet zijn aandacht op de boodschap richten. Dit omvat een bewuste of onbewuste toewijzing van mentale hulpbronnen (zoals focus en concentratie) aan de binnenkomende stimuli.
4.Perceptie :Het proces van het waarnemen van de boodschap vindt plaats terwijl de hersenen de geregistreerde sensorische informatie interpreteren en begrijpen. Dit omvat het organiseren, categoriseren en associëren van de binnenkomende stimuli met bestaande kennis, herinneringen en ervaringen.
5.Berichtdecodering :Het publiekslid probeert de betekenis van de boodschap te ontcijferen door de inhoud en structuur ervan te interpreteren. Dit omvat het begrijpen van de gebruikte taal, het begrijpen van de beoogde boodschap van de afzender en het trekken van gevolgtrekkingen op basis van context en voorkennis.
6.Geheugenopslag :Het gedecodeerde bericht wordt tijdelijk opgeslagen in het kortetermijngeheugen, waar het kan worden verwerkt en geïntegreerd met bestaande kennis. Afhankelijk van de mate van interesse, aandacht en betrokkenheid van het individu bij de boodschap, kunnen sommige aspecten naar het langetermijngeheugen worden overgebracht, zodat ze later kunnen worden opgehaald en herinnerd.
7.Reactie genereren :Zodra de boodschap is waargenomen en geïnterpreteerd, kan het publiekslid er een reactie of reactie op vormen. Deze reactie kan een verandering in houding, overtuiging, gedrag of een emotionele reactie zijn, zoals instemming, onenigheid of onverschilligheid.
Het is belangrijk op te merken dat deze stappen niet noodzakelijkerwijs opeenvolgend zijn en gelijktijdig of iteratief kunnen plaatsvinden. De specifieke processen en trajecten kunnen variëren afhankelijk van de cognitieve vaardigheden, het aandachtsniveau, de voorkennis en de aard van de boodschap zelf van het individuele publiekslid.