Zinstructuur: Variërende zinlengte en structuur om ritme, nadruk en tempo te creëren.
Figuratief taalgebruik: Metaforen, vergelijkingen, personificaties en andere middelen gebruiken om diepte en resonantie toe te voegen.
Standpunt: Het selecteren van het juiste narratieve perspectief (eerste persoon, derde persoon) en stem om de beoogde toon over te brengen.
Details en afbeeldingen: Inclusief levendige beschrijvingen en zintuiglijke details om de gewenste emotionele reactie op te roepen.
Humor en ironie: Humor of ironie gebruiken om een bepaalde sfeer te creëren of een bepaalde boodschap te onderstrepen.
Tempo en ritme: De snelheid en het verloop van het schrijven aanpassen aan de gewenste toon.