- Trekken: Een persoon die aan een touw trekt om een voorwerp, zoals een boot, te verplaatsen.
- Duwen: Een persoon die op een deur duwt om deze te openen of een krat over de vloer duwt.
- Hijsen: Een persoon die een doos optilt of een machine die een zwaar voorwerp optilt.
- Slepen: Een persoon of een machine die een voorwerp over een oppervlak sleept.
- Druk uitoefenen: Een persoon die op een knop drukt of een machine die druk uitoefent om een materiaal te snijden of te vormen.
- Draaien: Een persoon die een sleutel in een slot omdraait of een machine die een wiel draait.
- Opwinding: Een persoon die speelgoed opwindt of een machine die een veer opwindt.
- Gooien: Een persoon die een bal gooit of een machine die een projectiel gooit.
- Schoppen: Een persoon die tegen een voetbal trapt of een machine die tegen een voetbal trapt.
- Hameren: Een persoon die een spijker in hout slaat of een machine die een klinknagel in metaal slaat.
- Graven: Een persoon die een gat graaft met een schop of een machine die een greppel graaft met een graafmachine.
- Snijden: Een persoon die papier snijdt met een schaar of een machine die metaal snijdt met een zaag.
- Schrijven: Een persoon die schrijft met een pen of een machine die schrijft met een printer.
- Tekening: Een persoon die tekent met een potlood of een machinetekening met een plotter.
- Een muziekinstrument bespelen: Een persoon die piano speelt met zijn vingers of een machine die gitaar speelt met een plectrum.