De term "grondbas" wordt vaak gebruikt in de barokmuziek, waar deze een grote populariteit genoot. Een opmerkelijk voorbeeld is de "Chaconne uit Johann Sebastian Bachs Partita nr. 2 voor viool" (BWV 1004), met een kenmerkend en boeiend grondbaspatroon dat door het hele stuk wordt herhaald. Andere bekende voorbeelden zijn 'Dido and Aeneas' van Henry Purcell, 'Passacaille du Roi' van Jean-Baptiste Lully en de basso ostinato van Pachelbels beroemde 'Canon in D'.
De grondbastechniek was niet beperkt tot het baroktijdperk en is effectief gebruikt in verschillende muziekstijlen, waaronder blues, jazz, rock en popmuziek. In de blues bijvoorbeeld vormt een herhaalde baslijn, de "twaalfmaten blues" -progressie genaamd, de harmonische basis voor veel traditionele bluesnummers. In de jazz komt het grondbasidee voor in sommige improvisaties en composities.
Het gebruik van een grondbas biedt verschillende voordelen in de muziek. Ten eerste kan het een gevoel van stabiliteit en samenhang creëren, vooral in langere stukken. De herhaling van het baspatroon wordt vertrouwd voor de luisteraar, wat bijdraagt aan een gevoel van voorspelbaarheid en vertrouwdheid. Ten tweede creëert de grondbas een platform voor improvisatie en melodische verkenning in andere delen van de compositie. Muzikanten kunnen voortbouwen op en interacteren met de repetitieve baslijn, wat leidt tot interessante muzikale dialogen.
Grondbassen kunnen eenvoudig of complex zijn, en hun variaties in de loop van de tijd kunnen diepte en complexiteit toevoegen aan een muzikaal werk. Ze kunnen een sterke melodische en ritmische basis vormen die verschillende delen van de compositie met elkaar verbindt, waardoor componisten een nuttig hulpmiddel worden geboden voor het ontwikkelen van expressieve en boeiende muziek.