- Alap:Dit is de eerste en meest ingewikkelde fase van improvisatie in de Indiase klassieke muziek. Muzikanten beginnen met het presenteren van de belangrijkste kenmerken van de raga, waarbij ze de nadruk leggen op specifieke noten, frasen en melodische nuances om de inherente sfeer en structuur ervan te definiëren. De improvisatie in alap wordt geleidelijk opgebouwd naarmate individuele noten zich uitbreiden tot korte melodische patronen, verfraaid met "meends" (subtiele dia's tussen noten) en variaties in toonkleur.
- Jod:Naarmate de alap vordert, kan deze overgaan in de "jod"-fase. Terwijl ze nog steeds binnen de raga blijven, intensiveert de improvisatie in tempo en complexiteit. Ritmische patronen worden prominenter, met reeksen snelle notenreeksen ("taan") afgewisseld met pauzes.
- Jhala:In de "jhala"-sectie is er een verschuiving naar overheersend ritmisch spel, waarbij zowel melodie- als percussie-instrumenten worden gebruikt. Muzikanten demonstreren hun beheersing van ingewikkelde ritmische frasen of patronen die 'bols' worden genoemd, samen met snelle vingerzettingstechnieken. De melodische lijn kan een enigszins repetitieve vorm aannemen, omdat de nadruk ligt op het verkennen van ritmische variaties.
Tijdens geïmproviseerde secties komen de vaardigheid, de verbeeldingskracht en het diepgaande begrip van de raga van de uitvoerder naar voren. Ze hebben de speelruimte om zich te verdiepen in persoonlijke interpretaties, waarbij ze verschillende tinten en facetten van de melodische vorm verkennen, terwijl ze zich houden aan de regels en esthetiek van de gekozen raga. Het vermogen om goed te improviseren wordt zeer gewaardeerd in de Indiase klassieke muziek, omdat het het meesterschap, de spontaniteit en de creativiteit van een muzikant demonstreert.