Over het algemeen zullen twee tonen die qua toonhoogte dicht bij elkaar liggen dissonant klinken, terwijl twee tonen die verder uit elkaar liggen consonant klinken. Dit komt omdat het oor het verschil tussen twee tonen waarneemt als een "klopping" of "pulsatie", wat hard en onaangenaam kan klinken als de tonen te dicht bij elkaar liggen. Naarmate het interval tussen twee tonen toeneemt, wordt de zweving langzamer en minder opvallend, totdat de tonen uiteindelijk consonant klinken.
Het exacte interval waarop twee tonen consonant beginnen te klinken, varieert afhankelijk van de individuele luisteraar en de muzikale context, maar enkele veel voorkomende intervallen die als consonant worden beschouwd, zijn onder meer het octaaf, de kwint, de vierde en de grote terts. Deze intervallen zijn allemaal gebaseerd op eenvoudige verhoudingen van frequenties, waardoor ze prettig in het gehoor klinken.
Het is ook belangrijk op te merken dat de perceptie van consonantie en dissonantie kan worden beïnvloed door de context waarin de tonen worden gespeeld. Een toon die op zichzelf dissonant klinkt, kan bijvoorbeeld consonant klinken als hij in een akkoord met andere tonen wordt gespeeld. Dit komt omdat de andere tonen in het akkoord kunnen helpen de dissonantie van de individuele toon te maskeren.
Uiteindelijk is de beste manier om te bepalen of twee tonen consonant of dissonant klinken, door ernaar te luisteren en te zien wat je ervan vindt. Als de tonen hard en onaangenaam klinken, zijn ze waarschijnlijk dissonant. Als ze aangenaam en harmonieus klinken, zijn ze waarschijnlijk consonant.