Om een hoog geluid op de viool te produceren, plaatst de violist zijn vinger dichter bij de brug. Hierdoor wordt de trillende snaar korter en wordt de toonhoogte verhoogd.
Om een laag geluid op de viool te produceren, plaatst de violist zijn vinger verder weg van de brug. Dit verlengt de trillende snaar en verlaagt de toonhoogte.
De violist kan de strijkstok ook gebruiken om de toonhoogte van de noot te regelen. Door dichter bij de brug te buigen, kan de violist een helderder, doordringender geluid produceren. Door verder van de brug af te buigen, kan de violist een donkerder, zachter geluid produceren.
De violist kan ook verschillende strijkstokdrukken gebruiken om de toonhoogte van de noot te regelen. Door meer druk uit te oefenen kan de violist een luider, krachtiger geluid produceren. Door minder druk uit te oefenen, kan de violist een zachter, delicater geluid produceren.
Door al deze technieken te combineren, kan de violist een breed scala aan geluiden op de viool produceren, van hoog tot laag en van hard tot zacht.